top of page

Zelfregulerend leren in jouw klas

Aan de slag met de voorbereidingsfase

Doelen stellen
Zelfeffectiviteit
Plannen
Taakwaarde, -interesse
Taakanalyse
Resultaatsverwachtingen
Zelfmotivatie
Doeloriëntatie

1. De opdracht samen analyseren

Introduceer een nieuwe opdracht door deze samen met de leerlingen stap voor stap te analyseren (modelleren van de vaardigheid).

  • Lees de opdrachtomschrijving hardop voor of toon deze op het bord en markeer samen de sleutelwoorden en vereisten.

  • Bespreek met de klas wat er precies van hen verwacht wordt. Bedenk samen antwoorden op vragen als: Wat moet er opgeleverd worden? Welk onderwerp of probleem staat centraal? Wanneer is de deadline?

  • ​Moedig leerlingen aan om tussendoor vragen te stellen en stel zelf modelvragen als niemand iets vraagt (bijvoorbeeld: "Wat betekent het als er staat dat je bronnen moet vermelden?").

  • Noteer vervolgens gezamenlijk de belangrijkste eisen en maak een lijstje van wat er nodig is om de taak tot een goed einde te brengen (denk aan hulpmiddelen zoals boeken, rekenmachine, computer of bepaalde voorkennis uit vorige lessen).

Tip: Maak van deze gezamenlijke taakanalyse een vast ritueel bij grotere opdrachten, zodat leerlingen geleidelijk leren hoe ze zelf een opdracht kunnen ontleden.

2. Werken met een checklist voor taakanalyse

​Geef leerlingen een eenvoudige checklist om nieuwe taken te ontleden en te plannen. Bespreek de vragen op de lijst en vul de checklist de eerste keren klassikaal in voor een concrete opdracht.

Bijvoorbeeld:

​

  • Wat moet ik doen? – Omschrijf in eigen woorden de taak of opdracht.

  • Wat is het doel of eindresultaat? – Welke uitkomst wordt verwacht (bv. een verslag, presentatie, oplosssing van een probleem).

  • Wat zijn de eisen of criteria? – Denk aan lengte van het verslag, verplichte onderdelen, beoordelingscriteria.

  • Welke hulpmiddelen heb ik nodig? – Bijvoorbeeld het leerboek, internetbronnen, rekenmachine, software, of hulp van de leerkracht.

  • Welke stappen ga ik volgen? – Bijvoorbeeld informatie verzamelen, een plan maken, eerste versie schrijven, nakijken, verbeteren.

 

Door deze checklist samen in te vullen leren leerlingen systematisch een opdracht te analyseren en bedenken ze direct een aanpak in deelstappen. Tip: Laat leerlingen de ingevulde checklist bewaren (bijvoorbeeld in hun schrift of map). Zo kunnen ze er later op teruggrijpen en bij volgende opdrachten steeds zelfstandiger dezelfde vragen doorlopen.

3. Vraag maar raak-sessie

Creëer na het introduceren van een opdracht een moment waarop leerlingen vrijuit vragen mogen stellen om onduidelijkheden weg te nemen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een korte "vraag-maar-raak" sessie of een vragenmuur.

  • Stimuleer alle leerlingen om minimaal één vraag te bedenken en geef desnoods een minuut om eerst individueel na te denken over mogelijke vragen.

  • Verzamel de vragen (mondeling, op post-its of via een digitaal bord) en behandel ze één voor één met de klas. Bespreek samen de antwoorden en noteer belangrijke punten, zoals verduidelijkingen van vereisten of tips over de aanpak. Zo ervaren leerlingen dat het heel normaal is om vragen te stellen bij een opdracht en dat dit hen juist helpt de taak beter te begrijpen.

Tip: Beloon scherpe of relevante vragen met een compliment en vul zelf aan met extra uitleg of veelgestelde vragen die niet genoemd zijn. Op die manier begint iedereen volledig geïnformeerd én met vertrouwen aan de taak.

4. Taak opknippen in kleinere delen

Help leerlingen om een grotere taak te verdelen in kleinere, haalbare stappen. Doe dit bijvoorbeeld klassikaal op het bord of met een digitaal planbord. Neem een concrete opdracht (bijv. een werkstuk of project) en denk samen hardop na over hoe je kunt beginnen en vervolgen: "Wat zou de eerste stap kunnen zijn? En wat doen we daarna?".​

  • Inventariseer vervolgens welke deelstappen er nodig zijn (zoals informatie verzamelen, een eerste versie maken, feedback vragen, eindversie uitwerken) en schrijf deze stappen in logische volgorde op.

  • Bespreek ook hoeveel tijd of moeite elke stap ongeveer kost en stel eventueel tussentijdse deadlines in (bijvoorbeeld: "Tegen volgende week woensdag hebben we stap 1 en 2 af."). Zo leren leerlingen dat grote opdrachten behapbaar worden als je een plan van aanpak maakt.

Tip: Geef elke leerling een kopie van de opgedeelde stappen of laat hen deze opschrijven in hun agenda. Zo kunnen ze elke stap afvinken zodra die klaar is, wat voor een succeservaring bij iedere deelstap zorgt.

5. Think-Pair-Share

Pas de Think-Pair-Share methode toe om leerlingen actief een opdracht te laten analyseren. 

  • Think: Laat eerst elke leerling individueel de opdracht zorgvuldig lezen en in stilte notities maken over wat er precies moet gebeuren, wat de belangrijkste vereisten zijn en welke vragen bij hen opkomen.

  • Pair: Vervolgens laat je leerlingen in tweetallen hun bevindingen uitwisselen. Ze vergelijken hoe zij de taak begrijpen, bespreken ideeën voor de aanpak en helpen elkaar om onduidelijkheden op te helderen. 

  • Share: Ten slotte vraag je elk duo om één of twee belangrijke inzichten of vragen plenair te delen met de hele klas. Noteer als leerkracht deze input op het bord, beantwoord openstaande vragen en vul aan waar nodig (bijvoorbeeld: benoem vereisten die nog niet genoemd zijn of wijs op nuttige hulpmiddelen). Deze aanpak zorgt ervoor dat alle leerlingen actief met de taakanalyse bezig zijn en van elkaar leren. 

Tip: Loop rond tijdens de Pair-fase en luister mee. Stimuleer groepjes die vastlopen door hints te geven of extra vragen te stellen, zodat elke leerling de opdracht goed begrijpt voordat hij of zij aan de uitwerking begint.

6. Modelen van doelen stellen en plannen

Laat als leerkracht expliciet zien hoe je zelf een opdracht aanpakt, door hardop denkend voor te doen (modelleren).

  • Neem een voorbeeldopdracht (liefst een die lijkt op wat de klas moet doen) en vertel stap voor stap hoe jij de taak zou analyseren en plannen. Bijvoorbeeld: "Oké, als ik deze opdracht krijg, dan kijk ik eerst wat precies de bedoeling is... Vervolgens bedenk ik wat mijn doel is en welke resultaten ik moet opleveren... Daarna maak ik een lijstje van alles wat ik nodig heb... Vervolgens deel ik het werk op in deze stappen: …". Terwijl je dit voordoet, schrijf je op het bord je doelen en plan van aanpak als visueel voorbeeld. Zo zien leerlingen concreet hoe taakanalyse leidt tot een actieplan.

  • Moedig hen tussendoor aan om vragen te stellen over jouw aanpak of beslissingen. 

Tip: Overweeg om jouw hardop-denk-demonstratie op te nemen (video) of op een poster vast te leggen. Leerlingen kunnen dit voorbeeld dan later nog eens bekijken als ze zelf moeite hebben om een opdracht te ontleden of een planning te maken.

7. Samen SMART-doelen opstellen

Formuleer samen met de leerlingen specifieke en haalbare leerdoelen. Leg uit wat een goed doel concreet en SMART maakt (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden) en geef voorbeelden.

Bijvoorbeeld: een leerling met het vage doel “Ik wil beter worden in vak X” kun je via overleg helpen om dit om te zetten in een concreet doel, zoals “Ik wil mijn volgende toets een voldoende hoger scoren, bijvoorbeeld van een 5 naar een 6”. 

Bespreek vervolgens welke stappen nodig zijn om dit doel te bereiken en hoe het opgedeeld kan worden in subdoelen (bijv. “voor de eerstvolgende toets een 6 halen”). Doordat de leerling betrokken wordt bij het opstellen van zijn eigen doel, vergroot dit de eigenaarschap en motivatie.

Spreek ook duidelijke criteria af waaraan ze merken dat het doel bereikt is (cfr. infra).

8. Doelenbord en zichtbaarheid van doelen

Maak gebruik van een doelenbord in de klas om doelen van leerlingen zichtbaar te maken.

  • Laat leerlingen hun doel opschrijven (bijvoorbeeld op een post-it of kaartje) en op een centraal bord in de klas plaatsen. Zo worden doelen publiek en tastbaar, wat de verantwoordelijkheid vergroot.

  • Reserveer aan het begin van de les een paar minuten om een paar leerlingen hun doel te laten delen, en bespreek kort welke acties ze willen ondernemen om dit te bereiken. 

  • Moedig klasgenoten aan om suggesties of ondersteuning te bieden – bijvoorbeeld tips hoe het doel te behalen.

  • Aan het eind van de les of week kunnen leerlingen zelf evalueren in hoeverre ze hun doel gehaald hebben, bijvoorbeeld door zichzelf sterren of een score te geven op het bord. Dit zichtbaar maken en evalueren van doelen houdt leerlingen scherp en laat hen bewust nadenken over eventuele volgende stappen.

9. Persoonlijke leerdoelen stimuleren - eigenaarschap

Moedig leerlingen aan om, naast de algemene lesdoelen, persoonlijke leerdoelen te formuleren waar zíj zelf aan willen werken. Deze doelen kunnen aansluiten bij hun individuele leerbehoefte of interesses, en geven de leerling meer eigenaarschap over het leerproces. Leg uit dat persoonlijke doelen vaak aansluiten op lesdoelen maar een eigen accent hebben. Bijvoorbeeld: tijdens een taalopdracht kan een persoonlijke doelstelling zijn “ik let vandaag extra op de spelling van moeilijke woorden en verbeter mezelf waar nodig”. Omdat de leerling dit doel zelf gekozen heeft, voelt hij zich er verantwoordelijk voor en is de betrokkenheid groter. Als leerkracht kun je periodiek navragen hoe het met ieders persoonlijke doel gaat en successen vieren, zodat leerlingen merken dat hun inzet loont.

10. Meetbare succescriteria formuleren

Besteed expliciet aandacht aan meetbaarheid van doelen. Leer leerlingen om bij ieder doel na te denken: hoe weet ik of ik dit bereikt heb? Stel samen succescriteria op. Dit kan kwantitatief zijn (bijv. “ik wil minimaal 3 van de 5 opdrachten correct hebben” in plaats van “ik wil alles goed doen”) of kwalitatief (“mijn presentatie verloopt vlotter dan de vorige keer, met minder dan 3 keer naar mijn papier kijken”). Door doelen meetbaar te maken, begrijpen leerlingen het belang van concrete criteria voor succes. Dit leert hen ook gerichter te werken: ze weten precies waar ze naar toe werken en kunnen zelf controleren of het gelukt is. Tip: Laat leerlingen deze criteria opschrijven in hun schrift of op het doelenbord, zodat ze er regelmatig naar kunnen kijken en zichzelf eraan kunnen herinneren.

11. Onderlinge coaching en gesprekken

Laat leerlingen elkaar ondersteunen bij het behalen van hun doelen. Koppel bijvoorbeeld doelmaatjes: tweetallen die elkaar wekelijks kort spreken over hun vooruitgang, uitdagingen en plannen. Ze kunnen elkaar feedback en tips geven of samen oplossingen bedenken. Ook kun je klassikale momenten inlassen waarin een paar leerlingen delen hoe ze hun doel hebben aangepakt, zodat iedereen van elkaar leert. Uit onderzoek bleek dat leerlingen regelmatig in duo’s en klassikaal bespraken hoe ze het geleerde toepasten, wat bijdroeg aan betere zelfregulatie. Zo’n aanpak vergroot de betrokkenheid van leerlingen: ze voelen zich gesteund door peers en nemen verantwoordelijkheid om iets te kunnen vertellen over hun proces. Als leerkracht kun je dit sturen door voorbeeldvragen aan te reiken (zoals “Hoe heb jij geprobeerd je doel te halen en wat hielp wel/niet?”) en te zorgen voor een veilige sfeer. Deze onderlinge coaching bevordert niet alleen de doelen zelf, maar ook vaardigheden als samenwerken, communiceren en reflecteren op leren.

12. Leerdoelen stellen en stappenplan uitwerken

Laat leerlingen eerst zelf een leerdoel formuleren (bijvoorbeeld voor een toets of project) en vervolgens een concreet stappenplan uitwerken om dat doel te bereiken. Denk aan het opsplitsen van het grote doel in kleinere, haalbare taken of subdoelen. Per stap beschrijven leerlingen wat ze gaan doen en hoeveel tijd ze daarvoor nodig hebben, eventueel met een deadline. De leerkracht kan hiervoor een sjabloon aanbieden waarin leerlingen hun hoofddoel, subdoelen en planning invullen, of hen een “doelenladder” laten tekenen waarbij elke sport een stap naar het einddoel voorstelt. Doordat leerlingen hun eigen doelen kiezen en opdelen in beheersbare stappen, ervaren ze meer controle en eigenaarschap over hun leerproces.

Tip: Zorg dat doelen specifiek en realistisch zijn (bijv. volgens de SMART-methode) zodat het stappenplan concreet blijft en successen gevierd kunnen worden bij het behalen van tussenstappen.

13. Weekplanning met tijdschema opstellen

Bouw een vast moment in (bijvoorbeeld aan het begin van de week) waarop leerlingen een planning voor de komende week maken. Laat hen alle toetsen, deadlines en huiswerk voor verschillende vakken op een rij zetten, bijvoorbeeld in een weekschema of in hun agenda. Ze delen hun tijd in door voor elke dag te noteren wat ze wanneer gaan doen, rekening houdend met vaste activiteiten of hobby’s. Een agenda of weekschema biedt een visueel overzicht van alle taken en deadlines, wat helpt om de tijd beter in te delen en vooruit te plannen. Doordat leerlingen zélf hun week indelen en prioriteiten stellen, ontwikkelen ze verantwoordelijkheid en een gevoel van eigenaarschap over hun leerproces. Tip: Demonstreer als leerkracht hoe je zelf een weekplanning opstelt en geef één of twee voorbeelden op het bord om hen op weg te helpen.

14. Planningssjabloon voor opdrachten

Voorzie leerlingen van een planningssjabloon bij grotere opdrachten of projectwerk. Dit kan een invulblad of digitaal formulier zijn waarop ze alle deeltaken van de opdracht noteren, met bijbehorende deadlines en benodigdheden. In zo’n schema plannen ze stap voor stap: wat ze moeten doen, wanneer ze dat gaan doen en hoe (met welke middelen). Een dergelijke huiswerkplanner of takenlijst geeft leerlingen een gestructureerd overzicht en helpt hen systematisch te werken zonder onderdelen te vergeten. Door expliciet tijd in te plannen voor elke stap en deadlines vast te leggen, leren ze bovendien op schema te blijven en voorkomen ze last-minute stress. Tip: Bespreek tussentijds de voortgang: laat leerlingen kort reflecteren op hun schema (wat is al af, wat loopt achter?) en geef waar nodig bijsturing of waardering voor goed plannen.

15. Plan visualiseren met tijdlijnen of ladders

Laat leerlingen hun plan visueel vormgeven, zodat het tastbaar en overzichtelijk wordt. Dit kan bijvoorbeeld door een tijdlijn of kalender te tekenen waarop ze mijlpalen en tussenstappen richting een toets of project aangeven, of door een “stappenladder” te maken waarbij elke trede een subdoel weergeeft. Sommige leerlingen hebben veel baat bij visuele hulpmiddelen om een planning helder voor ogen te zien. Zo kunnen ze bijvoorbeeld alle belangrijke deadlines onder elkaar opsommen en markeren met kleuren per vak, zodat in één oogopslag duidelijk is wat er wanneer moet gebeuren. Een zelfgemaakte planposter ophangen in de klas of thuis kan hen dagelijks herinneren aan hun voornemens en vergroot de betrokkenheid bij het eigen leerproces. Tip: Geef leerlingen keuzevrijheid in hoe ze hun plan visualiseren – een schema, tekening, mindmap, etc. – dit vergroot de persoonlijke relevantie en motivatie om het plan te volgen.

16. Leercontract voor het leerproces

Laat leerlingen een persoonlijk leercontract opstellen voor een bepaalde leerdoelstelling of project. In dit contract beschrijven ze concreet wat hun doel is, welke stappen ze zullen ondernemen om het te bereiken, en binnen welk tijdsbestek dit gebeurt. Omdat het een formele overeenkomst is die de leerling met zichzelf aangaat, creëert dit een sterk gevoel van verantwoordelijkheid: ze beloven als het ware aan zichzelf dat ze hun plan gaan uitvoeren. Zo’n leercontract schetst de leerroute voor de komende periode en maakt leerlingen bewuster van hun eigen planning en leerproces. De leerkracht kan het leercontract mede-ondertekenen of er klassikaal op laten terugkomen, zodat er een extra stimulans is om het na te leven. Tip: Houd het contract beknopt en helder. Laat leerlingen het op een zichtbare plek bewaren (bijv. in hun map of kluisje) als reminder aan hun commitment.

17. Planningsbuddy's en peerfeedback

Zet peer-feedback in om het plannen te versterken, bijvoorbeeld via planningsbuddy’s. Laat leerlingen in tweetallen of kleine groepjes hun planning aan elkaar uitleggen en samen kritisch bekijken. Door hun plan mondeling toe te lichten, moeten ze actief nadenken over hun aanpak en krijgen ze van klasgenoten suggesties om hun planning te verbeteren of aan te scherpen. Leerlingen wisselen zo onderling praktische tips en strategieën uit en leren van elkaars aanpak. Bovendien vergroot het uitspreken van hun voornemens de verantwoordelijkheid: als ze aan een klasgenoot vertellen wat ze van plan zijn, voelen ze zich extra gestimuleerd zich eraan te houden. Tip: Voorzie de leerlingen van enkele gerichte vragen of een eenvoudig feedbackformulier om elkaars plannen te beoordelen (bijv. “Is het doel duidelijk en haalbaar?”, “Is de tijdsplanning realistisch?”), zodat het gesprek focus houdt en constructief blijft.

18. Ga in gesprek over wat leerlingen motiveert en inspireert

Investeer in persoonlijke gesprekken en klasdiscussies over motivatie. Neem de tijd om leerlingen te vragen wat hen boeit binnen en buiten school, en waarom – dit kan tijdens mentorlessen, in een één-op-één gesprek of informeel tussendoor. Toon oprechte interesse in hun dromen en interesses: ken hun hobby’s, vraag bijvoorbeeld na het weekend hoe die belangrijke voetbalwedstrijd is gegaan of informeer naar hun toekomstplannen. Zulke kleine gesprekjes geven leerlingen het gevoel dat ze gezien worden als individu en helpen jou te ontdekken “waar ze warm voor lopen”. Bovendien kun je als leraar jouw eigen passie delen: vertel wat jou vroeger motiveerde of waarom jouw vak jou inspireert. Die open dialoog creëert vertrouwen en verbondenheid, waardoor leerlingen zich veiliger voelen om zich in te zetten. Een leerling die merkt dat de leraar hem/haar echt kent en waardeert, zal eerder geneigd zijn actief mee te doen en zijn motivatie uit te spreken.

19. Leer volhouden met strategieën voor moeilijke momenten

Maak doorzettingsvermogen en zelfhulpstrategieën expliciet onderdeel van de les. Bespreek met leerlingen dat leren niet altijd leuk of makkelijk is – sommige taken zijn pittig, maar met de juiste aanpak komen ze erdoorheen. Leer hen concrete strategieën om hun motivatie vast te houden bij tegenslag of terugval:

  • Groeimindset aanmoedigen: Benadruk dat vaardigheden te ontwikkelen zijn door oefenen. Fouten maken mag; zie ze als leerkansen. Leg uit dat succes boeken voelt als een marathon, geen sprint, en dat ze hun eigen groei voor een groot deel in handen hebben.

  • Opsplitsen en plannen: Help leerlingen grote opdrachten op te delen in kleine stapjes met tussendoelen. Zo ervaren ze sneller kleine successen en blijft de motivatie behouden om door te gaan.

  • Zelfspraak en positieve feedback: Moedig leerlingen aan zichzelf positief toe te spreken (“Ik kan dit als ik stap voor stap werk”) en geef als leraar gerichte complimenten voor inzet en vorderingen, niet alleen voor eindresultaten. Bijvoorbeeld: “Je hebt volgehouden bij die lastige opgave, goed gedaan!”.

  • Terugblikken en aanpassen: Leer leerlingen na een moeilijk moment kort te reflecteren: Wat ging er mis? Wat heb ik ervan geleerd? Welke volgende stap ga ik proberen? Door zelf te evalueren en nieuwe strategieën te kiezen, voelen ze weer grip en motivatie om verder te gaan.

Door deze aanpak leren leerlingen dat dipjes normaal zijn en krijgen ze tools om zichzelf erdoorheen te trekken. Ze ontwikkelen zo een mentale veerkracht om ondanks moeite toch gemotiveerd te blijven werken aan hun doelen.

20. Geef keuzevrijheid en bevorder eigenaarschap

Vergroot de autonomie van leerlingen door waar mogelijk keuzeopties te bieden. Wanneer leerlingen zelf beslissingen kunnen nemen over hun leerproces, voelen ze meer eigenaarschap en betrokkenheid. Organiseer je lessen zo dat leerlingen enige regie ervaren: laat hen bijvoorbeeld kiezen uit verschillende opdrachtvormen of -onderwerpen, bepaal samen de volgorde van te behandelen thema’s, of geef keuze in samenwerkingspartners en zelfs de werkplek. Je kunt ook leerlingen inspraak geven in hoe ze een leerdoel bereiken – de één maakt bijvoorbeeld liever een presentatie, de ander schrijft een verslag. Daarnaast kun je hen betrekken bij klasafspraken of hen af en toe laten meebeslissen over projecten, zodat ze merken dat hun inbreng telt. Dergelijke keuzes, hoe klein ook, vergroten de motivatie enorm omdat leerlingen het gevoel krijgen zelf de touwtjes in handen te hebben bij het leren. Let op: sommige leerlingen gedijen bij veel vrijheid, anderen hebben liever wat sturing – differentieer in begeleiding naargelang hun behoefte. In alle gevallen geldt: een gevoel van autonomie wakkert de innerlijke motivatie aan, omdat leerlingen ervaren dat ze leren voor zichzelf en op hun eigen manier.

21. Maak groei en successen zichtbaar

Zorg dat leerlingen ervaren dat ze vooruitgang boeken, want ergens beter in worden, werkt enorm motiverend. Integreer in je lespraktijk manieren om groei en successen expliciet te maken. Geef regelmatig formatieve feedback die focust op individuele vooruitgang: benadruk wat een leerling nu al beter doet dan voorheen, in plaats van alleen te letten op fouten. Bijvoorbeeld: “Vorige maand haalde je een 5,5, nu een 6,5 – je harde werk loont!”. Laat leerlingen periodiek reflecteren op hun eigen ontwikkeling, bijvoorbeeld met een korte voortgangsvraag: Wat kan ik nu wat ik eerst nog niet kon? Waar ben ik in gegroeid? Je kunt ook werken met leerportfolio’s of grafieken waarin leerlingen hun resultaten of vaardigheden bijhouden, zodat ze visueel hun verbetering zien. Bovendien is het goed om successen – klein of groot – te vieren in de klas. Dit kan variëren van een klasbreed applaus voor iemand die zichtbaar vooruitgang heeft geboekt, tot een sticker of positieve aantekening bij een moeilijke opdracht die nu wél gelukt is. Door deze focus op vooruitgang en bekwaamheid krijgen leerlingen het vertrouwen dat ze zich kunnen ontwikkelen (hoge zelfeffectiviteit), wat hun zelfmotivatie verder versterkt.

22. Positieve voorbeelden

Vraag aan leerlingen om te denken aan een leerling in de klas die ergens goed in is.

Bespreek daarna de volgende vragen:

  • Wat kan je zelf van hem of haar leren?

  • Wat kan hij of zij van jou leren?

23. Omgaan met lessen/opdrachten die je niet interesseren

Vraag aan leerlingen om te denken aan een activiteit of vak dat ze niet leuk vinden. 

Bespreek daarna de volgende vragen:

  • Waarom is het belangrijk dat ze de activiteit uitvoeren of het vak volgen?

  • Wat zou er op korte en lange termijn gebeuren indien ze de opdracht niet goed maken/het vak niet beheersen?

  • Wat is het voordeel als ze het vak wel beheersen/de opdracht goed maken? Ook hier werken op korte en lange termijn.

24. Zichzelf inspireren

Vraag leerlingen om terug te denken aan een moment waarop ze een goed cijfer hebben gehaald of een prestatie leverden waarop ze trots zijn.

Bespreek daarna de volgende vragen:

  • Hoe voelden ze zich op dat moment?

  • Wat hebben ze moeten doen om dat succes te behalen?

  • Wat kunnen ze hieruit leren voor vakken die niet zo vlot lopen?

© 2024 by Jördi Gerry for Campus Fenix

bottom of page