
Zelfregulerend leren in jouw klas

Aan de slag met de uitvoeringsfase
Taakstrategieën
Zelfregistratie
Zelfinstructie
Hulp zoeken
Tijdsbeheer
Zelfbeloning
Zelfmonitoring
1. Strategiekeuzemenu
De leraar stelt een “menu” van leerstrategieën op waaruit leerlingen kunnen kiezen bij een bepaalde taak. Bijvoorbeeld: bij het bestuderen van een tekst kunnen leerlingen ofwel een samenvatting schrijven, of een mindmap/diagram maken (visueel ordenen), of zichzelf overhoren met vragen (zelftoetsen). De leerkracht legt eerst elke strategie kort uit en bespreekt wanneer deze nuttig is. Vervolgens begeleidt hij leerlingen bij het maken van een keuze: een leerling die graag visueel werkt, kiest bijvoorbeeld voor een mindmap; iemand die liever in eigen woorden werkt, kiest samenvatten, etc.
Leerlingen passen daarna hun gekozen strategie toe op de lesstof. Tot slot bespreekt de klas de ervaringen: welke strategie hebben ze gekozen en waarom? Hoe hielp het bij het leren? Leerlingen vergelijken elkaars aanpak en ontdekken dat verschillende strategieën voor verschillende mensen kunnen werken. Deze keuzevrijheid vergroot de motivatie en het gevoel van eigenaarschap bij leerlingen. Tip: Houd het menu in eerste instantie beperkt tot bijv. drie strategieën en geef duidelijke voorbeelden, zodat leerlingen niet overweldigd raken door te veel keuze.
2. Leerstrategie-circuit
Richt de klas in met verschillende “stations”, elk met een specifieke strategie die leerlingen uitproberen. Bijvoorbeeld: Station 1 – Samenvatten: leerlingen lezen een korte tekst en formuleren de kernzin. Station 2 – Visueel ordenen: leerlingen maken een mini-mindmap of schema van de stof. Station 3 – Zelftoetsen: leerlingen beantwoorden een paar quizvragen over de leerstof of maken flashcards. Station 4 – Herhalen: leerlingen lezen de informatie herhaaldelijk door en markeren kernbegrippen. De leraar introduceert alle stations kort en geeft per strategie instructies. In kleine groepjes roteren de leerlingen langs de stations, zodat iedereen elke aanpak een keer oefent. De leerkracht loopt rond, stelt vragen en geeft hints bij elk station om leerlingen op weg te helpen. Zo kan hij/zij bijvoorbeeld bij het samenvatten hardop voordoen hoe je de hoofdgedachte formuleert, of bij het mindmappen meehelpen de belangrijkste begrippen te verbinden. Na afloop komt de klas weer samen en bespreekt: welke strategie vonden ze het leukst of meest effectief, en waarom? Leerlingen reflecteren op welke methode hun het best lag en bij welk type leerstof ze een bepaalde strategie zouden inzetten. Hoewel alle leerlingen hier alle strategieën oefenen (waardoor ze hun repertoire verbreden), leren ze zo ook hun eigen voorkeur kennen. Tip: Laat elke groep bij elk station kort opschrijven wat ze van die strategie vonden (“handig omdat… / lastig omdat…”). Die aantekeningen helpen bij de nabespreking om gedachten onder woorden te brengen.
3. Hardop denken en modelleren van strategiekeuze
In deze aanpak demonstreert de leraar expliciet hoe je een strategie kiest en uitvoert, door dit denkproces hardop voor te doen.
Bijvoorbeeld: de leerkracht projecteert een nieuw stukje leerstof (een tekst of opgave) en zegt: “Ik ga eerst eens bedenken hoe ik dit ga leren. Ik kan deze tekst samenvatten of misschien een schema tekenen. Laat ik beginnen met samenvatten.” Vervolgens leest hij al denkend hardop de eerste alinea en formuleert een korte samenvatting.
Daarna zegt hij: “Nu probeer ik het eens anders: ik maak een klein schema of mindmap van wat ik net las.” Hij tekent kernwoorden met pijlen op het bord, wederom met hardop denkend commentaar.
Eventueel demonstreert de leraar ook zelftoetsen door na het lezen een paar vragen over de stof te verzinnen en te beantwoorden. Door meerdere strategieën zo zichtbaar te maken, krijgen leerlingen inzicht in het hoe en waarom van elke aanpak. Vervolgens mogen de leerlingen zelf aan de slag: ze krijgen een vergelijkbare taak en kiezen een van de gedemonstreerde strategieën (of een combinatie) die hen het meest aanspreekt. De leraar loopt rond en coacht: hij geeft aanwijzingen, stelt vragen (“Hoe besluit je wat het belangrijkst is voor je samenvatting?”) en stimuleert leerlingen om – net als hij voordoet – hardop te denken bij het leren. Na afloop delen enkele leerlingen hun ervaringen: “Ik heb de mindmap-methode gebruikt, dat werkte voor mij goed omdat…”. Door dit te bespreken leren anderen van die inzichten. In dit voorbeeld begeleidt de leerkracht actief de strategiekeuze (via modelling) en proberen leerlingen verschillende benaderingen in een veilige setting uit. Tip: Benadruk tijdens het voordoen ook de reden van je keuze.
4. Logboek leerstrategieën en reflectiegesprek
Hier staat het reflecteren op strategiegebruik centraal. De leraar laat leerlingen een eenvoudig “leerstrategieën-logboek” bijhouden. Daarin noteert de leerling na elke grotere leertaak of toetsvoorbereiding kort welke strategie(ën) hij heeft gebruikt om te leren (bijv. samenvatten, extra oefeningen maken, hardop herhalen, ezelsbruggetjes verzinnen, zichzelf toetsen, enz.) en hoe effectief hij dit vond. Eens per week of per hoofdstuk reserveert de leerkracht enkele minuten voor een reflectiegesprek (klassikaal of in kleine groepen) over deze logboeknotities.
Leerlingen vergelijken hun bevindingen: wie ontdekte dat samenvatten goed hielp bij geschiedenis? Wie merkte dat puur stampen (herhalen zonder verwerking) minder effectief was en volgende keer iets anders wil proberen?
De leraar begeleidt het gesprek door gerichte vragen te stellen (“Waardoor denk je dat de ene aanpak beter werkte dan de andere?”) en benadrukt dat leren leren per persoon kan verschillen.
Zo’n reflectieoefening vergroot de metacognitieve vaardigheden van leerlingen – ze denken na over hun eigen leren – en het maakt hen bewust van succesvolle (of minder succesvolle) strategieën. Belangrijk is dat de leerkracht positieve, procesgerichte feedback geeft op wat leerlingen in hun logboek schrijven en bespreken. Focus op het leerproces (“Goed dat je jezelf vragen stelde tijdens het leren, hoe beviel dat?”) in plaats van alleen op het resultaat. Dergelijke feedback op het proces versterkt het zelfvertrouwen en de zelfstandigheid van leerlingen en is effectiever dan enkel feedback op toetscijfers. Tip: Laat leerlingen in hun logboek ook vooruitkijken (“Volgende keer wil ik strategie X proberen”), zodat ze gestimuleerd worden nieuwe strategieën uit te testen op basis van hun reflecties.
5. Strategiekaartjes
Ontwikkel een set strategiekaartjes waarop telkens één leerstrategie staat, zoals:
-
Samenvatten in eigen woorden
-
Zelftoetsen (quizvragen maken)
-
Herhalen met tussenpauzes
-
Begrippen met elkaar verbinden (schema/mindmap)
-
Uitleggen aan een ander
-
Instructies hardop herhalen
-
Voorbeelden bedenken
Laat leerlingen bij een opdracht 1 of 2 kaartjes trekken of kiezen, en die strategie(ën) toepassen. Bespreek nadien klassikaal: Wat werkte goed? Wat minder? Zou je het opnieuw gebruiken?
Tip: Laat leerlingen zelf nieuwe kaartjes voorstellen op basis van wat zij doen bij het leren. Dit versterkt hun betrokkenheid én vergroot hun repertoire.
6. Mini-lesjes over strategieën
Presenteer een leertaak en laat leerlingen individueel nadenken over hoe ze die willen aanpakken. Laat ze hun strategie kort noteren of aanduiden op een formulier. Daarna uitvoeren zoals gepland. Sluit af met een korte reflectie:
-
Wat werkte goed?
-
Wat liep moeilijk?
-
Zou je iets anders doen bij een volgende taak?
Doel: leerlingen leren vooraf bewuste keuzes maken, en na afloop kritisch terugblikken op hun aanpak.
7. Strategieën laten demonstreren door leerlingen
Laat leerlingen elkaar leerstrategieën aanleren en voordoen. Bijvoorbeeld: laat een leerling tonen hoe hij/zij een tekst samenvat of hoe zij zichzelf overhoort. Andere leerlingen observeren en geven tips. Daarna proberen ze het zelf. Zo zie je diversiteit in aanpak én leer je van elkaar.
Tip: Maak dit veilig en niet-beoordelend. Focus op hoe iemand denkt en probeert, niet op ‘juist of fout’.
8. Strategie-match: welke strategie bij welke opdracht?
Geef leerlingen een overzicht van taken (bijvoorbeeld: woordenschat leren, tekst begrijpen, probleem oplossen, theorie instuderen) en een reeks leerstrategieën. Laat hen in duo’s bespreken: Welke strategie past best bij welke taak, en waarom? Laat hen hun keuzes beargumenteren.
Doel: leerlingen denken na over de relatie tussen taaktype en aanpak, wat hen helpt om gerichter strategieën te kiezen in de toekomst.
9. Zelfevaluatie met strategielijst
Geef leerlingen een lijst met leerstrategieën en laat hen na een opdracht aanduiden:
-
Welke strategie(ën) heb ik gebruikt?
-
Hoe goed werkte dat (score 1–5)?
-
Wat probeer ik volgende keer?
Tip: Bouw dit regelmatig in, bijvoorbeeld als afsluiter van een project of toetsvoorbereiding. Zo koppel je strategiegebruik aan metacognitie en eigenaarschap.
10. Zelfspraak oefenen - de innerlijke coach
Introduceer het idee van de innerlijke stem of leercoach in je hoofd. Geef voorbeelden van zelfspraakzinnen zoals:
-
“Ik begin gewoon stap voor stap.”
-
“Als ik iets niet begrijp, neem ik even de tijd om terug te lezen.”
-
“Ik kan dit, ik heb het geoefend.”
-
“Even ademhalen en dan verder.”
Laat leerlingen in duo’s of kleine groepjes oefenen met hardop denkend werken aan een taak (bv. een rekenprobleem oplossen of een tekst analyseren). De ene leerling voert uit en spreekt zichzelf hardop toe; de andere luistert mee. Nadien wisselen ze. Bespreek klassikaal: Welke zinnen hielpen om rustig te blijven of door te zetten?
Tip: Hang voorbeeldzinnen op in de klas of geef ze mee op een kaartje in de pennenzak.
11. Zelfinstructieladder
Maak samen met de klas een ‘zelfinstructieladder’: een visuele tool die leerlingen kunnen volgen tijdens complexe taken. Bijvoorbeeld:
-
Wat moet ik doen?
-
Hoe begin ik?
-
Welke tussenstappen zijn er?
-
Wat doe ik als ik vastloop?
-
Hoe weet ik of het goed is?
Laat leerlingen bij een moeilijke taak (zoals een open schrijfopdracht, een proef, of een projectopdracht) deze ladder doorlopen, individueel of in duo. Ze beantwoorden elk punt hardop of op papier.
Doel: leerlingen leren taken opdelen en zichzelf sturen via interne vragen.
12. Visuele voorstelling voor de uitvoering
Voor het uitvoeren van een complexe taak (bv. spreekbeurt, toets, groepswerk), laat leerlingen eerst een mentale voorstelling maken van het verloop. Begeleid dit met een korte instructie:
“Sluit je ogen. Stel je voor dat je de opdracht begint. Wat doe je als eerste? Wat zeg je tegen jezelf? Wat kan er moeilijk zijn? Hoe reageer je dan? Hoe voel je je als je klaar bent?”
Nadien schrijven of bespreken leerlingen wat ze zich voorstelden. Dit verhoogt de mentale voorbereiding, vermindert stress en versterkt controle.
Tip: Dit kan ook in stilte individueel met rustige achtergrondmuziek, of geleid door de leraar.
13. Zelfspraakwand
Maak een ‘zelfspraakwand’ waarop leerlingen zinnen mogen hangen die hen helpen bij het leren of bij lastige momenten. Denk aan uitspraken als:
-
“Even herpakken.”
-
“Ik weet waar ik moet beginnen.”
-
“Fouten maken helpt me leren.”
-
“Ik blijf proberen.”
Laat leerlingen geregeld nieuwe zinnen toevoegen. Gebruik ze in de klas als reminders tijdens toetsvoorbereiding of bij een moeilijke lesfase. Door deze zinnen klassikaal te delen ontstaat een cultuur van positieve, ondersteunende zelfspraak.
14. Modelen door de leerkracht
Laat als leraar geregeld zien hoe je zelfinstructie gebruikt. Bijvoorbeeld bij het oplossen van een oefening, benoem je expliciet je interne dialoog:
“Oké, dit lijkt lastig, maar ik ga het stap voor stap bekijken. Eerst bekijk ik wat er gevraagd wordt. Nu ga ik zoeken wat ik al weet...”
Je maakt dus je denken zichtbaar. Nadien kunnen leerlingen dit nadoen bij een vergelijkbare taak. Je kunt ze aanmoedigen om bij de volgende opdracht zelf ook enkele zinnen te fluisteren of te noteren die hen op weg helpen.
15. Zelfinstructiekaart
Geef leerlingen een steunkaartje mee bij zelfstandig werk of toetsen, met daarop positieve zelfspraak en strategische vragen. Bijvoorbeeld:
-
“Wat moet ik eerst doen?”
-
“Wat is het doel van deze opdracht?”
-
“Wat weet ik al?”
-
“Ik neem de tijd, ik kan dit.”
-
“Als ik vastloop, lees ik rustig opnieuw of ga ik naar een volgende vraag.”
Bespreek vooraf met de klas hoe ze dit kaartje kunnen gebruiken. Het helpt vooral zwakkere planners of onzekere leerlingen om hun gedachten te ordenen en zichzelf positief te sturen tijdens de uitvoering.
16. Tijdraming per taak-kaart
Gebruik een zichtbare timer (zandloper, digitale klok, TimeTimer) bij leertaken. Geef opdrachten van bijvoorbeeld 10, 20 of 30 minuten en zeg vooraf: “Probeer deze taak binnen 20 minuten af te ronden. Je mag nog 5 minuten extra gebruiken, maar geef zelf aan of dat nodig is.”
Doel: leerlingen leren hun tijd bewuster in te delen en ervaren de link tussen taakgrootte en tijdslimiet.
Tip: Bespreek vooraf hoe ze hun tijd kunnen opdelen (eerst globaal lezen, dan markeren, dan samenvatten) en check tijdens het werken of ze op schema zitten.
17. Gebruik visuele timer in de klas
Gebruik een zichtbare timer (zandloper, digitale klok, TimeTimer) bij leertaken. Geef opdrachten van bijvoorbeeld 10, 20 of 30 minuten en zeg vooraf: “Probeer deze taak binnen 20 minuten af te ronden. Je mag nog 5 minuten extra gebruiken, maar geef zelf aan of dat nodig is.”
Doel: leerlingen leren hun tijd bewuster in te delen en ervaren de link tussen taakgrootte en tijdslimiet.
Tip: Bespreek vooraf hoe ze hun tijd kunnen opdelen (eerst globaal lezen, dan markeren, dan samenvatten) en check tijdens het werken of ze op schema zitten.
18. Prioriteitenmatrix
Leer leerlingen een eenvoudige prioriteitenmatrix toepassen bij taken. Maak een schema met vier vakken:
-
Belangrijk én dringend
-
Belangrijk maar niet dringend
-
Dringend maar niet belangrijk
-
Niet dringend en niet belangrijk
Geef hen een lijst met taken (bijv. uit hun weekplanning of een project) en laat ze die indelen in de matrix.
Doel: leerlingen leren onderscheid maken tussen ‘nu doen’ en ‘kan wachten’, en verspillen minder tijd aan bijzaken.
Tip: koppel dit aan het opstellen van een dag- of weekplanning.
19. Tijdstrips - splits de tijd visueel op
Laat leerlingen een horizontale tijdlijn tekenen (bijv. 1 uur) en daar in kleur segmenten op aanbrengen: 10 min lezen – 5 min markeren – 15 min samenvatten – 5 min pauze – 20 min zelftoetsen – 5 min verbeteren.
Doel: ze verdelen hun werktijd en plannen rustmomenten in.
Tip: bij groepswerk kan elk groepslid een strip maken voor zijn/haar eigen deel van het werk.
20. Tijdreflectie bij de weekafsluiting
Laat leerlingen op vrijdag (of bij afsluiting van een blok) kort terugblikken:
-
Wat heb ik deze week gedaan?
-
Waar heb ik veel tijd aan besteed?
-
Waar verloor ik tijd?
-
Wat neem ik mee naar volgende week?
Doel: leerlingen leren reflecteren op hun tijdgebruik en nemen actie voor volgende keer.
Tip: dit kan via een weeklogboek, een korte invulstrook of een gesprekje met een ‘reflectiebuddy’.
21. Werk met focusblokken (Pomodoro-techniek)
Introduceer de Pomodoro-methode (bijv. 25 minuten werken, 5 minuten pauze). Oefen dit klassikaal: zet een timer, werk gefocust, en evalueer na 2 blokken: Hoe vlot ging het? Heb ik alles gedaan wat ik wou?
Doel: leerlingen leren met focusblokken werken en zichzelf tijd gunnen voor ontspanning en herstart.
Tip: geef leerlingen de keuze tussen 15, 20 of 25 minuten per blok naargelang taak of concentratie.
22. Stoplichtsysteem - check je voortgang
Tijdens een taak laat je leerlingen op gezette momenten hun eigen voortgang aanduiden met een kleur:
-
🟢 Ik ben goed op weg
-
🟡 Ik twijfel, maar ga verder
-
🔴 Ik loop vast of begrijp het niet
Laat hen dit aanduiden op hun werkblad, via een kaartje op de bank, of op een digitaal platform. De leraar kan bij geel of rood gericht bijsturen.
Doel: leerlingen leren op het moment zélf aan te geven hoe het gaat en raken vertrouwd met het bewaken van hun leerproces.
Tip: combineer dit met een korte reflectievraag zoals: Wat maakt dat ik rood/amber kies? Wat kan ik nu proberen?
23. Voortgangsmonitor
Gebruik een visuele thermometer op het bord of in de schriftjes waarop leerlingen aanduiden hoever ze gevorderd zijn (bijv. 0% – 25% – 50% – 75% – 100%).
Toepasbaar bij opdrachten zoals projectwerk, opstel, studietraject.
Laat leerlingen regelmatig (bijv. halverwege de les) aanduiden waar ze staan.
Doel: leerlingen krijgen zicht op hun eigen tempo en kunnen inschatten of ze moeten versnellen of hun aanpak aanpassen.
24. Zelfmonitoring bij taken
Geef leerlingen bij zelfstandige taken een eenvoudig invulkaartje waarop ze zichzelf tijdens en na het werken kort beoordelen:
-
Ik werk geconcentreerd (- / OK / +)
-
Ik begrijp wat ik doe (- / OK / +)
-
Ik volg mijn plan (- / OK / +)
-
Volgende keer wil ik…
Doel: leerlingen reflecteren tijdens het werken op hun gedrag, begrip en aanpak.
Tip: laat hen de kaart bijhouden in een portfolio of bundel om evolutie over tijd zichtbaar te maken.
25. Tussentijdse zelfcheck met rubric of checklist
Bij grotere taken (zoals een schrijfopdracht, project of oefenreeks) geef je leerlingen halverwege een zelfcheckrubric of checklist:
-
Heb ik alle onderdelen verwerkt?
-
Klopt mijn structuur/logica?
-
Heb ik feedback toegepast?
-
Waar moet ik nog werk van maken?
Laat hen dit zelfstandig of in duo invullen. Eventueel gevolgd door herwerking.
Doel: leerlingen leren zichzelf kritisch evalueren vóór het eindproduct af is.
Tip: gebruik rubrieken die ze ook al kennen uit de beoordeling, maar dan vertaald naar leerlingentaal.
26. Reflectiestops tijdens een taak
Plan bij langere leertaken (meer dan 30 minuten) een of twee verplichte “time-out momenten” in. Vraag op dat moment:
-
Waar ben je nu mee bezig?
-
Gaat het zoals gepland?
-
Wat ga je nu doen om verder te gaan?
Laat dit individueel noteren of kort bespreken met een klasgenoot.
Doel: leerlingen oefenen het stilstaan bij hun leerproces op een natuurlijk moment in de opdracht.
Tip: gebruik hiervoor een vast moment in het lesritme zodat het voorspelbaar en normaal wordt.
27. Leerlingencoaches - coaching in duo
Laat leerlingen in duo’s elkaars voortgang monitoren. Ze spreken af om elkaar halverwege de taak of les kort te bevragen:
-
Wat is je plan?
-
Loop je ergens vast?
-
Wat werkt goed?
Deze ‘coach-gesprekjes’ duren slechts 2 à 3 minuten, maar zorgen voor extra reflectie en eigenaarschap.
Doel: leerlingen leren niet alleen hun eigen maar ook andermans leerproces bewust benoemen en aanmoedigen.
Tip: geef hiervoor een beknopt gesprekskaartje mee met voorbeeldvragen.
28. Dagelijkse reflectie in leerlogboek
Laat leerlingen een vast logboek (schrift of digitaal document) bijhouden waarin ze kort (2–3 minuten) noteren:
-
Wat heb ik vandaag geleerd?
-
Wat ging goed?
-
Wat was moeilijk?
-
Wat wil ik morgen anders proberen?
Doel: leerlingen bouwen een routine op in terugblikken en monitoren van hun leerproces.
Tip: gebruik dit als vast ritueel aan het eind van de les of week. Maak het laagdrempelig en oordeelvrij.
29. Taakregistratie met zelfscoring
Bij taken in de klas geef je leerlingen een invulstrook waarop ze registreren:
-
Wat moest ik doen?
-
Wat heb ik gedaan (kort verslag)?
-
Hoe goed is het gelukt? (score 1–5)
-
Wat heb ik daaruit geleerd?
Doel: leerlingen oefenen objectief vastleggen wat ze gedaan en bereikt hebben.
Tip: Gebruik bij voorkeur voor langere taken, groepswerk of persoonlijke leerdoelen.
30. Actiechecklist
Geef leerlingen bij een taak of oefening een eenvoudige checklist mee (op papier of digitaal) met tussenstappen, bv.:
â–¡ Instructie gelezen
â–¡ Materiaal verzameld
â–¡ Eerste opdracht gestart
â–¡ Tussentijdse controle uitgevoerd
â–¡ Verbeterd of bijgestuurd
Tijdens het werken vinken leerlingen deze stappen af zodra ze die uitvoeren.
Doel: directe zelfmonitoring en registratie van werkvoortgang.
31. Tijdsblokregistratie - 10 minuten
Verdeel een langere les in blokken van 10 minuten. Laat leerlingen bij elk tijdsblok kort noteren:
-
Wat heb ik gedaan?
-
Waar liep ik vast?
-
Wat werkte goed?
Gebruik hiervoor een raster van 5 vakjes (voor 50 minuten).
Doel: leerlingen registreren live hun focus, aanpak en voortgang.
32. Strategieregistratie
Laat leerlingen bij elke leeractiviteit noteren welke strategie(ën) ze gebruiken op het moment zelf, bv.:
-
Ik lees eerst de volledige opdracht.
-
Ik onderlijn kernwoorden.
-
Ik herlees het voorbeeld.
-
Ik toets mezelf na 3 vragen.
Geef dit in een afvinklijst of open invulvak.
Doel: leerlingen worden zich bewust van hun eigen strategieën terwijl ze bezig zijn.
33. Vijfminutenregel: eerst proberen, dan hulp vragen
Leerlingen weten: bij een moeilijke taak proberen ze eerst vijf minuten zelfstandig een oplossing te vinden. Daarna mogen ze gerichte hulp vragen. Voorzie een kaartje of stappenplan:
-
Begrijp ik wat de taak vraagt?
-
Wat heb ik al geprobeerd?
-
Waar loopt het vast?
Als ze dan hulp vragen, moeten ze die stappen kort kunnen toelichten.
Doel: leerlingen leren hulp zoeken als doordachte stap, niet als eerste reflex.
34. Hulpkaartje - goede hulpvraag
Voorzie een kaart of poster met voorbeeldzinnen om hulp te vragen:
-
“Ik snap deze stap niet, kunt u die uitleggen?”
-
“Ik weet niet goed hoe ik moet beginnen.”
-
“Is dit het juiste voorbeeld om te gebruiken?”
-
“Mag ik een tip over mijn aanpak?”
Laat leerlingen oefenen in duo’s met hulpvragen stellen tijdens een opdracht.
Doel: leerlingen leren hoe ze hulpvragen concreet, relevant en zelfverantwoordelijk formuleren.
35. Drie-voor-mij-regel - peersupport
Voorzie in de klas het principe: vraag eerst drie klasgenoten om hulp, dan pas de leraar.
Je kunt dit visueel maken met een kaart of pictogram. Zorg wel voor een veilige sfeer waarin hulp geven normaal is.
Doel: leerlingen activeren hun sociale netwerk en leren hulp zoeken bij elkaar als eerste stap.
36. Hulpmomentplanner
Bij langere taken geef je een invulstrook:
-
Waar denk ik dat ik hulp nodig zal hebben?
-
Wanneer ga ik dat vragen?
-
Bij wie kan ik daarvoor terecht?
Laat leerlingen dit vooraf invullen en opvolgen tijdens de taak.
Doel: hulp zoeken plannen als onderdeel van het leerproces, i.p.v. het overlaten aan het toeval.
37. Reflectie op hulpzoekend gedrag
Laat leerlingen op halverwege een opdracht kort aanduiden:
-
🟢 Ik werk zelfstandig
-
🟡 Ik heb een kleine vraag
-
🔴 Ik heb hulp nodig
Ze kunnen dit aanduiden op hun werkblad of met een kaartje op hun tafel.
Doel: leerlingen staan stil bij hun voortgang én hulpbehoefte, en leren tijdig ondersteuning vragen.
38. Brein-Boek-Buur-Baas
De Klasse-poster is een uitstekende tool om leerlingen aan te leren om volgende stappen te zetten indien ze iets niet begrijpen.
-
Brein: Heb je zelf nagedacht over het antwoord?
-
Boek: Heb je een hulpbron waar je het antwoord kunt vinden?
-
Buur: Kan een klasgenoot je helpen?
-
Baas: Als vorige hulpbronnen geen antwoord opleveren, kun je beroep doen op de leraar.
Je vindt de poster hier.
39. Beloningsafspraak vooraf
Laat leerlingen bij het starten van een taak of leerblok een eenvoudige beloningsafspraak met zichzelf formuleren:
“Als ik deze taak goed en volledig afwerk, dan mag ik …”
Voorbeelden: pauze nemen, 5 minuten scrollen, muziek luisteren, iets lekkers nemen, een sticker plakken op m’n schema, …
Laat ze dit opschrijven op een hoek van hun blad of op een mini-kaartje.
Doel: leerlingen koppelen inspanning aan een haalbare en gezonde beloning, wat motivatie verhoogt.
Tip: Bespreek klassikaal wat een ‘zinvolle’ beloning is (kort, stimulerend, niet afleidend op lange termijn).
40. Beloningsladder voor langere opdrachten
Laat leerlingen een taak opdelen in 3 à 5 deelstappen. Bij elke voltooide stap mogen ze een kleine beloning noteren en uitvoeren (bv. "pauze van 2 min", "tekeningetje maken", "meme opzoeken")
Bij het bereiken van het einddoel mogen ze zichzelf een grotere beloning gunnen (bv. "eindmuziekje luisteren", "klasgenoot high five geven", …).
Doel: bevorderen van volgehouden motivatie tijdens langere leeractiviteiten.
Tip: Laat hen op voorhand de beloningen noteren — dan is de intentie duidelijk en komt het niet over als “zomaar pauze nemen”.
41. Mini-databank voor beloningsideeën
Stel samen met de klas een lijst op met mogelijke zelfbeloningen, onderverdeeld in:
-
snelle beloningen (na korte taak)
-
plezierige pauzes
-
niet-materiële beloningen
-
sociale beloningen
Zet deze op een kaart of poster. Leerlingen mogen eruit kiezen wanneer ze een leerdoel behaald hebben.
Doel: inspiratiebron aanreiken om vol te houden en goed gedrag te versterken.
Tip: Laat leerlingen ook zelf ideeën toevoegen.
42. Gamification
Laat leerlingen bij een reeks taken XP (ervaring) of punten verzamelen voor specifieke acties:
-
taak afgewerkt = 5 XP
-
doorgezet bij moeilijke stap = 3 XP
-
hulp gevraagd = 2 XP
-
klasgenoot geholpen = 1 XP
Bij een bepaald puntentotaal volgt een zelfgekozen beloning.
Doel: stimuleren van taakgericht gedrag via speelse, zelfgereguleerde beloningsmechanismen.
Tip: houd het individueel of laat leerlingen zelf hun voortgang bijhouden met een XP-kaart.