
Zelfregulerend leren in jouw klas

Aan de slag met de reflectiefase
Zelfevaluatie
Attributie
Zelftevredenheid
Adaptieve/defensieve reactie
1. 3-2-1-reflectie
Laat leerlingen na een taak of lesmoment kort drie dingen noteren:
-
3 dingen die goed gingen
-
2 dingen die beter kunnen
-
1 actie die ik volgende keer wil proberen
Doel: gericht terugblikken en focus op actie.
Tip: bouw dit in als vast afsluitmoment na opdrachten, toetsen of groepswerk.
2. Zelfevaluatiematrix of -rubric
Voorzie een vereenvoudigde rubric of evaluatiematrix waarin leerlingen zichzelf inschatten op criteria als:
-
inzet
-
strategiegebruik
-
samenwerking
-
eindresultaat
-
omgaan met feedback
Laat hen scores geven (bijv. 1–5 of smileys) en bij elk criterium kort toelichten waarom.
Doel: leerlingen analyseren hun aanpak én niet enkel het product.
Tip: gebruik dezelfde rubriek als de leraarbeoordeling voor herkenning en vergelijking.
3. Reflectiegesprek met klasgenoot
Na een opdracht of project laten leerlingen elkaar interviewen aan de hand van vaste vragen:
-
Wat vond je het moeilijkst?
-
Waar ben je trots op?
-
Wat heb je geleerd?
-
Wat zou je anders doen bij een volgende keer?
Doel: verwoorden van eigen leerproces + leren luisteren naar andermans reflectie.
Tip: werk met een invulblad of kaartenset met reflectievragen.
4. Leerdoelcheck
Laat leerlingen terugkijken op hun eigen leerdoelen (die ze vooraf hebben opgesteld) en aanduiden:
-
Doel bereikt / gedeeltelijk bereikt / niet bereikt
-
Wat hielp?
-
Wat hield me tegen?
-
Wat neem ik mee naar volgende keer?
Doel: cyclisch denken stimuleren (voorbereiden – uitvoeren – evalueren – bijsturen).
Tip: maak dit een terugkerend moment bij grotere taken of leerblokken.
5. Verkeerslichtevaluatie
Laat leerlingen zichzelf kleuren toekennen voor verschillende aspecten:
-
Begrip van de leerstof
-
Inzet tijdens de opdracht
-
Samenwerking
-
Zelfstandigheid
🟢 = sterk, 🟠 = voldoende met ruimte voor groei, 🔴 = zwak/nog te ontwikkelen
Laat ze per kleur een korte uitleg geven.
Doel: eenvoudige visuele zelfanalyse die snel te gebruiken is.
Tip: gebruik dit ook als groepsreflectie-instrument.
6. Mijn leerpad visueel weergeven
Laat leerlingen met behulp van een lijn, pijl of metafoor (bv. trap, weg, ladder) hun eigen vooruitgang tekenen:
-
Waar ben ik gestart?
-
Welke obstakels heb ik ervaren?
-
Welke stappen heb ik gezet?
-
Waar sta ik nu?
Ze mogen dit creatief invullen (tekening, symbool, tijdlijn).
Doel: reflectie koppelen aan eigenaarschap en groeivisualisatie.
Tip: combineer met korte klassikale toelichting voor wie dat wil.
7. Reflectievraag: waardoor kwam het?
Laat leerlingen na een opdracht, toets of project expliciet antwoorden op:
-
Waarom is het goed gelukt?
-
Waarom liep het moeilijker?
Zorg dat ze kiezen uit attributies zoals:
-
mijn inzet
-
de strategie die ik gebruikte
-
toeval
-
gebrek aan voorbereiding
-
hulp van anderen
-
afleiding
… en laat hen dit kort toelichten.
Doel: leerlingen oefenen in het benoemen van beïnvloedbare factoren i.p.v. alleen ‘ik kan het’ of ‘ik ben er slecht in’.
8. Oorzakenwand: groeigerichte attributies verzamelen
Maak in de klas een poster of flap met de titel:
“Wat bepaalt of ik iets goed kan?”
Laat leerlingen post-its toevoegen met voorbeelden van beïnvloedbare factoren:
-
“Ik had een goede planning”
-
“Ik heb geoefend met een klasgenoot”
-
“Ik stelde hulpvragen”
-
“Ik gaf niet op bij moeilijke stappen”
Bespreek samen wat ze zien: Welke van deze dingen heb je zelf in de hand?
Doel: het besef versterken dat succes zelden ‘toeval’ of ‘aangeboren slimheid’ is.
9. Attributiekaartjes: kies je oorzaak
Geef bij de nabespreking van een taak een set attributiekaartjes (bv. “ik heb goed geoefend”, “ik was afgeleid”, “ik kende de aanpak”, “ik had weinig tijd”, “ik bleef proberen”, …).
Laat leerlingen uit 3 kaartjes kiezen die hun resultaat verklaren. Nadien bespreken ze in duo’s:
-
Welke oorzaak kun je volgende keer beïnvloeden?
-
Welke was buiten jouw controle?
Doel: leerlingen leren onderscheid maken tussen interne/externe én stabiele/veranderbare factoren.
10. Klasgesprek: toeval of inspanning?
Bespreek na een toets of project met de klas:
-
Wat maakt dat sommige leerlingen vooruitgang boeken?
-
Denken jullie dat succes vooral te maken heeft met slim zijn, geluk of inzet?
-
Kun je een voorbeeld geven van iets waarin je eerst niet goed was, maar nu beter bent?
Doel: leerlingen uitlokken tot metacognitief denken over succesfactoren.
Tip: breng eigen ervaringen in of toon een inspirerend filmpje over groei door oefening.
11. Successen herkaderen - groeitaal
Wanneer een leerling iets goed doet, vraag niet alleen: Wat heb je gedaan?, maar ook:
-
Wat heb je daaraan vooraf zelf ondernomen?
-
Wat werkte?
-
Welke keuze of inspanning heeft dit mogelijk gemaakt?
Bij een mislukking:
-
Wat had je anders kunnen aanpakken?
-
Wat leer je uit dit resultaat voor een volgende keer?
Doel: leerlingen leren eigenaarschap nemen over successen én tegenslagen.
Tip: vermijd uitspraken als “jij bent daar nu eenmaal goed in” – focus op aanpak, niet op aangeboren kunnen.
12. Reflectieformulier met attributiekolom
Voeg in een standaard reflectieformulier een kolom toe:
| Resultaat | Wat ging goed/minder? | Waardoor kwam dat? | Wat kan ik volgende keer doen? |
Laat leerlingen hun antwoorden invullen na een taak, toets of groepsopdracht.
Doel: attributie wordt een vast onderdeel van evaluatie, met aandacht voor verbetering.
13. Tevredenheidscijfer
Laat leerlingen na een taak of toets zichzelf een tevredenheidscijfer geven (1–10), los van het behaalde resultaat. Laat hen vervolgens kort toelichten:
-
Waar komt dat cijfer vandaan?
-
Wat zegt dit over mijn aanpak of voorbereiding?
-
Wil ik iets anders proberen volgende keer?
Doel: leerlingen onderscheiden prestatie van gevoel, en leren bijsturen vanuit zelfbewuste reflectie.
Tip: Leg de focus op het leerproces, niet op het exacte resultaat.
14. Emotiecirkel na een opdracht
Laat leerlingen op een visuele cirkel aanduiden hoe ze zich voelen over hun leerervaring:
😃 trots – 😌 opgelucht – 😕 twijfel – 😠 gefrustreerd – 😢 teleurgesteld – 🤔 nieuwsgierig
Laat hen vervolgens één zin aanvullen:
"Ik voel me zo omdat …"
"Volgende keer wil ik …"
Doel: gevoelens normaliseren en omzetten in reflectieve actie.
Tip: gebruik deze werkvorm ook klassikaal om groepsgevoelens bespreekbaar te maken.
15. Strategiescan met gevoelsscore
Na een reeks opdrachten laten leerlingen aangeven:
-
Welke strategieën heb ik gebruikt?
-
Wat vond ik van die aanpak? (score + smiley)
-
Zou ik deze aanpak opnieuw gebruiken?
Doel: koppeling maken tussen gevoel en strategiekeuze.
Tip: gebruik dit ook als opstap naar het kiezen van een andere aanpak bij een volgende taak.
16. Twee vragen na elke taak
Laat leerlingen standaard twee vragen beantwoorden:
-
Ben ik tevreden over hoe ik deze taak aangepakt heb? Waarom (niet)?
-
Wat zou ik behouden en wat wil ik veranderen bij een volgende gelijkaardige taak?
Doel: leerlingen leren eigenaarschap nemen over hun leerproces, ook als iets goed ging.
Tip: integreer deze vragen op het einde van een toets, werkstuk of project.
17. Mini-journaal na taak
Laat leerlingen bij de afsluiting van een lesreeks of project 3 zinnen invullen:
-
Ik ben het meest tevreden over …
-
Ik vond het lastig dat …
-
Een volgende keer zou ik …
Doel: korte, gestructureerde reflectie die gevoelens en leerstrategie verbindt.
Tip: Laat dit in duo’s besproken worden om taal te geven aan zelftevredenheid.
18. Reactiekaarten: wat doe jij na een fout?
Presenteer leerlingen na een toets of taak een aantal mogelijke reacties:
-
“Ik kijk na wat ik fout deed en probeer te begrijpen waarom.”
-
“Ik zeg dat het een stomme opdracht was.”
-
“Ik vraag me af of ik iets anders had kunnen doen.”
-
“Ik denk dat ik gewoon dom ben in dit vak.”
-
“Ik zoek een andere aanpak voor volgende keer.”
Laat hen aanduiden welke reactie ze het vaakst hebben, en bespreek klassikaal welke reacties hen verder helpen (= adaptief) en welke eerder afremmen (= defensief).
Doel: leerlingen leren hun eigen neigingen herkennen en bijsturen.
19. 'Volgende keer kaartje' na evaluatie
Na een opdracht of toets vullen leerlingen een vast zinnetje aan:
“Wat ik volgende keer anders ga doen om beter te leren, is…”
Laat hen dit ook bespreken in duo’s of kort klassikaal delen.
Doel: automatisch richten op bijsturing en toekomstgericht denken i.p.v. in schuld of frustratie blijven hangen.
Tip: geef positieve feedback op concrete actievoornemens (“Mooi dat je zelf zegt dat je vroeger wil beginnen”).
20. Klasgesprek: wat zegt je reactie over je leerhouding
Bespreek met de klas een herkenbare situatie (bv. slechte toets, onverwachte feedback, groepsconflict) en vraag:
-
Welke reacties zijn herkenbaar?
-
Welke reacties helpen je groeien? Welke houden je tegen?
-
Wat zou je kunnen zeggen/doen om beter met die situatie om te gaan?
Doel: expliciet werken aan een groeigerichte leerhouding.
Tip: Laat ook de leraar een voorbeeld geven van een eigen fout en hoe hij/zij ermee omging.
21. Attributie en reactie combineren
Laat leerlingen na een taak deze twee vragen beantwoorden:
-
Waarom is het (niet) goed gegaan? (interne vs. externe attributie)
-
Hoe heb ik daarop gereageerd? (constructief, uitstellen, opgeven, hulp zoeken…)
Bespreek daarna met een maatje: Welke reactie hielp jou het meest vooruit? Wat zou je volgende keer anders willen doen?
Doel: leerlingen koppelen oorzaak aan gevolg en zien het effect van hun reacties op leren.
22. Reflectieformulier met keuzezinnen
Voeg na een taak een reflectieluik toe met keuzemogelijkheden als:
-
☐ Ik weet wat ik de volgende keer anders kan proberen
-
☐ Ik geef de opdracht/de leraar de schuld van mijn resultaat
-
☐ Ik wil hulp vragen om het beter te begrijpen
-
☐ Ik vond het niet leuk, dus ik deed mijn best niet
-
☐ Ik zie in wat ik moet oefenen om te groeien
Laat hen daarna kort opschrijven welke zin het beste past en wat dat betekent voor hun volgende stap.
Doel: reflectie op houding en reactie, niet alleen op resultaat.